Verkleuring in Nederlandse en Vlaamse schilderkunst

Wanneer we in een museum van schilderijen genieten, vergeten we vaak dat deze werken al eeuwen oud kunnen zijn en dat ouderdom ook een effect heeft op het uiterlijk van een schilderij. Een van deze ouderdomseffecten is verkleuring. Verkleuring is een wijdverspreid fenomeen, dat wordt veroorzaakt door natuurlijke processen in de verf. Er zijn verschillende manieren waarop verf kan verkleuren: het pigment (het bestanddeel van de verf dat zorgt voor de kleur) kan verkleuren of verbleken, of het bindmiddel kan vergelen of verdonkeren. In deze blog ligt de focus op verkleuring van pigment in Nederlandse en Vlaamse schilderkunst van de vijftiende tot en met de achttiende eeuw.

Vroeg Nederlandse schilderkunst (schilderijen gemaakt in de vijftiende en zestiende eeuw) is een schilderstraditie die begint in de regio wat nu Nederland en België is. Jan van Eyck (ca. 1390 – 1441) is een van de eerste kunstenaars die het medium van olieverf volledig weten te benutten, en daarmee creëert hij een nieuwe mate van realisme in zijn schilderijen. De vroeg Nederlandse schilderkunst kent een karakteristieke verfopbouw. De drager, een houten paneel, kreeg eerst een grondlaag van krijt en lijm. Op deze witte grondering werd vervolgens de ondertekening aangebracht. Deze ondertekening legde de compositie vast en diende als houvast voor de schilder. Daarna werden de kleuren opgebouwd door het opeenstapelen van doorzichtige verflagen. Hiermee wist de schilder diepte te creëren in zijn verf.

Een van de schilders die in deze vroeg Nederlandse traditie staat is Gerard David (ca. 1460 – 1523). David, geboren vlakbij Gouda, begon zijn atelier in Brugge. Het triptiek dat hieronder is afgebeeld was ooit een deel van een groter altaarstuk, dat waarschijnlijk bedoeld was voor een kerk in zuid-Europa. Het middenpaneel toont sint Anna te drieën, op de zijpanelen vinden we sint Nicolaas en sint Anthonius van Padua.
Anna draagt een donkere jurk en een diep rode mantel. Deze mantel is waarschijnlijk geschilderd met een rode lak verf. Rode lak is een pigment dat wordt gemaakt door een organische kleurstof zo te bewerken dat deze geschikt is voor olieverf. Het pigment kan van verschillende materialen gemaakt worden, zoals meekrap of cochinille luizen. Gemengd met olie, geeft het pigment een doorzichtige rode tot paarsrode verf.

Rode lak is erg gevoelig voor licht en kan snel verbleken. Dit kan gevolgen hebben voor het schilderij. Ook in de mantel van Anna heeft de verkleuring van rode lak gevolgen: in de schaduwpartijen is de ondertekening zichtbaar. De kunstenaar heeft in de ondertekening niet alleen de contouren van de mantel, maar ook licht en schaduw aangegeven door het gebruik van arceringen. Over de loop van de jaren is de rode lak waarschijnlijk transparanter geworden, waardoor deze ondertekening nu beter zichtbaar is voor de toeschouwer.

In het onderstaande schilderij, De Dood en de Vrek van Hieronymus Bosch (1450 – 1516), is de ondertekening ook zichtbaar door de verflagen, maar dit lijkt de bedoeling van de kunstenaar te zijn. In de gehele compositie is de ondertekening zichtbaar, en niet enkel in de rode partijen. De ondertekening is erg gedetailleerd uitgewerkt, met arceringen om de schaduwpartijen aan te geven.
Bosch bouwde zijn kleuren op met minder en dunnere verflagen dan Gerard David, en het is zeer waarschijnlijk dat de ondertekening altijd zichtbaar is geweest door de dunne verflagen heen. Bosch zou de ondertekening bewust kunnen hebben gebruikt in de modellering van licht en donker in het uiteindelijke schilderij.


Hieronymus Bosch, De Dood en de Vrek, c. 1485/1490 (National Gallery of Art, Washington D.C.)

Niet alleen verf van rode lak, maar elke verf wordt transparanter door de jaren heen. Dit is ook te zien in het schilderij van Aelbert Cuyp (1620 – 1691): aan de linkerkant van het schilderij zijn tegenwoordig twee honden te zien. Deze had Cuyp aanvankelijk aan de compositie toegevoegd, maar later kwam hij hierop terug en besloot ze te weg te werken. Door de toenemende transparantie van de olieverf zijn ze nu beter zichtbaar.
Daarnaast is er ook een andere vorm van verkleuring in dit schilderij te herkennen: de planten in de linker voorgrond hebben een merkwaardig uiterlijk. In verf dwarsdoorsneden van deze plek is het bijzondere pigmentgebruik van Cuyp te herkennen.

Cuyp gebruikte het pigment vivianiet: een grijs-blauw pigment dat gevonden kan worden in de natuur. Het is nog niet goed bekend waarom dit pigment verkleurd. Wat wel duidelijk is, is dat het pigment zijn blauwe kleur verliest en er enkel een grijze waas overblijft. Omdat het blauwe deel uit de verf verdwenen is, zien we tegenwoordig alleen nog een vreemde gele vlek in het schilderij van Cuyp. Dit was natuurlijk niet de bedoeling van de kunstenaar: wellicht was hij zich er niet van bewust dat vivianiet kan verkleuren.

Vroeg Nederlandse schilders zoals David en Bosch wisten waarschijnlijk al van sommige pigmenten dat deze konden verkleuren, maar deze kennis werd in de zeventiende eeuw beter gedocumenteerd. In de historische bronnen van de zeventiende eeuw kunnen we bijvoorbeeld waarschuwingen en aanbevelingen voor het gebruik van pigmenten vinden. Zo wisten kunstenaars dat gele lakken makkelijk hun kleur konden verliezen door de invloed van licht. Kunstenaars waren goed op de hoogte van de duurzaamheid van hun pigmenten en hoe ze hun verf en pigmenten moesten hanteren om verkleuring te voorkomen. Desondanks kozen ze niet altijd voor de duurzame pigmenten.

Jan van Huysum (1682 – 1749) gebruikte bijvoorbeeld een mix van blauwe en gele verf om de gewenste kleur groen te bereiken in zijn stillevens. In het onderstaande schilderij heeft hij op sommige plekken waarschijnlijk een mengsel van blauw met gele lak gebruikt voor het schilderen van groene bladeren. De gele lak is verkleurd door de invloed van licht, waardoor de blauwe verf overblijft. Het is zeer waarschijnlijk dat Van Huysum wist dat zijn verf niet de meest duurzame groene verf was. Toch koos hij specifiek voor dit mengsel.

In een vergelijkbaar schilderij van Jan Davidsz de Heem ( 1606 – 1683/4) zien we minder van dit soort verkleuring. Het lijkt erop dat De Heem een andere, duurzame groene verf heeft gebruikt, mogelijk heeft hij verdigris gebruikt. In de zeventiende eeuw wisten schilders dat verdigris een duurzaam pigment was dat niet zou verkleuren. Toch werd het niet vaak gebruikt in stillevens en landschapsschilderijen: kunstenaars vonden de heldere kleur van verdigris te fel. Zulk een felle en heldere kleur groen zou het schilderij uit balans brengen; kunstenaars gebruikten daarom liever zachtere kleuren groen.

Ondanks het feit dat verkleuring overal te vinden is in het museum, verpest het onze ervaring met schilderijen niet. Vaak kunnen we ons goed voorstellen wat de kunstenaar probeerde te bereiken, waardoor we nog steeds van deze werken kunnen genieten. Het is goed om te realiseren dat verkleuring vaak een natuurlijk proces is dat zich heeft afgespeeld in het schilderij, en dat dit een voortdurend proces is dat ook in de toekomst een effect zal hebben op het uiterlijk van het schilderij.

Al het bovenstaande was gebruikt als basis voor een rondleiding voor museum bezoekers van de National Gallery of Art tijdens mijn stage. Deze rondleiding had als titel Fading Colors: discoloration in Dutch and Flemish painting. Ik sprak over Nederlandse en Vlaamse schilderkunst van de vijftiende tot en met de achttiende eeuw, waarbij ik verschillende pigmenten en hun karakteristieke manier van verkleuring uitlichtte.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *